Psycholoog Anne Marthe Jalvingh van Royal HaskoningDHV weet als geen ander hoe lastig het is om ongewenst mobiliteitsgedrag te veranderen. Waarom steken we dan niet meer energie in het behouden van gewenst gedrag, vraagt ze zich af.
“Overheden doen veel moeite om stedelingen en forensen uit de auto te krijgen. Bewustwordingscampagnes, ov-probeerkaarten, fietsplannen, autoluwe zones – alles wordt uit de kast getrokken om al was het maar een klein deel van de automobilisten op de fiets of in het openbaar vervoer te krijgen.
Iedereen die wel eens bij dit soort veranderingsmaatregelen betrokken wordt, weet hoe lastig het is om mensen te veranderen. Mensen houden liever aan hun gewoontes vast. Ik vraag me daarom af: waarom doen we niet beter ons best om gewenst gedrag te behouden? Voorkomen is beter dan genezen, of in dit geval: behouden is beter én makkelijker dan terugwinnen.
Cijfers
Een groot deel van ons leven is fietsen en reizen met het ov de gewoonste zaak van de wereld. We worden nu eenmaal niet geboren met een rijbewijs en een auto. Jongeren fietsen veel en doen ook jaren aan ov-ervaring op onderweg naar school of de studie. Ik heb er wat cijfers van het CBS bij gepakt: op een gemiddelde dag maakt bijna 8 procent van de studenten en scholieren minstens één rit met het ov. Bij studenten met een ov-weekabonnement is dat bijna 24 procent.1Zie www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/verkeer-en-vervoer/personen/openbaar-vervoer.
Een auto komt pas later in beeld. In de leeftijdscategorie 18 tot 25 jaar heeft maar 16 procent een eigen auto – echt nog een minderheid. Pas daarna gaat het hard: in de categorie 25 tot 35 jaar ligt het aandeel op bijna 44 procent.2Zie www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/14/autobezit-personen-naar-leeftijd-2020-en-2016. Vaak hangt de aanschaf van een auto samen met life changing events. Volgens het KiM past ongeveer 80 procent van de 18- tot 39-jarigen z’n reisgedrag aan bij de eerste baan en nog eens 50 procent na het krijgen van een kind.3Zie het rapport Levensgebeurtenissen en mobiliteit (2017), Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid. Dat aanpassen van het reisgedrag komt dus in veel gevallen neer op het kopen van een auto. Is zo’n auto er eenmaal, dan is het snel gedaan met het ov. Om een laatste feitje te noemen: van de rijbewijshouders zónder auto in het huishouden maakt bijna 12 procent geregeld gebruik van het ov, tegenover slechts 1,4 procent van de rijbewijshouders mét auto. Die cijfers spreken boekdelen.
Wie het goed doet, krijgt structureel minder aandacht, want ‘daar zit het probleem niet’.
Minder aandacht
Veel jongeren doen het dus heel goed: ze reizen frequent met het ov en bezitten geen auto. Sleutelmomenten zijn de periode rondom de eerste baan en de komst van een kind, want dan wordt het reisgedrag ‘heroverwogen’. Dat zouden de momenten moeten zijn waarop we ze moeten helpen om bij de fiets of het ov te blijven. Maar wat zien we in de praktijk? Wie het goed doet, krijgt structureel minder aandacht, want ‘daar zit het probleem niet’. Maar als we niets doen, ontstaat dat probleem wel.
Gedragsbehoud is zoveel makkelijker dan verandering. Laten we daar gebruik van maken! Overheid en vervoerders, houd het ov aantrekkelijk en betaalbaar. Werkgevers, bied passende mobiliteitsoplossingen aan je nieuwe collega’s. Waarom een leaseauto aanbieden als je voor hetzelfde geld een vrij-reizenabonnement kan verstrekken? Als laatste: experts, richt je aanpak en projecten vaker op diegenen die het al goed doen en gebruik die inzichten om ook anderen op het juiste pad te houden.”