De impact van corona op onze vervoerwijzekeuze

De contactbeperkende maatregelen die met het oog op COVID-19 zijn getroffen, raken ook onze mobiliteit. Wat doet dat met onze preferenties en attitudes ten aanzien van vervoerwijzen? Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid deed onderzoek met het Mobiliteitspanel Nederland.

De uitbraak van COVID-19 en de daaropvolgende maatregelen raken ons dagelijks leven, inclusief onze mobiliteit. De effecten op ons verkeer en vervoer zien we elke dag op straat: het is een stuk rustiger dan vóór de crisis.

Wat we op straat echter niet goed kunnen zien, is hoe deze veranderde mobiliteit samenhangt met persoonlijke kenmerken, preferenties en attitudes. Met preferenties doelen we op onze voorkeur voor vervoerwijzen en met attitudes op onze houding ten aanzien van de modaliteiten. Vanuit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat het gebruik van vervoerwijzen en onze attitudes daarover, elkaar kunnen beïnvloeden. Het is dus goed mogelijk dat ons aangepaste mobiliteitsgebruik tijdens de crisis een zeker effect heeft op onze attitude. En die huidige negatieve of juist positieve ervaring met een bepaalde vervoerwijze zou ook zomaar ons huidige en mogelijk toekomstige gebruik ervan kunnen veranderen.

Nu bleek uit eerder onderzoek van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) in 2016 dat attitudes normaal gesproken vrij stabiel zijn: er was tussen 2005 en 2016 weinig veranderd in de beleving en beeldvorming van de auto, de fiets en het openbaar vervoer. Maar in de huidige crisis is van ‘normaal’ nauwelijks sprake. Hebben mensen momenteel andere preferenties en attitudes ten aanzien van vervoerwijzen? En zal dat hun reisgedrag in de toekomst beïnvloeden?

Mobiliteitspanel Nederland
Om antwoord te kunnen geven op deze vragen hebben we als KiM in de periode van 27 maart tot en met 4 april een enquête uitgezet onder een representatieve steekproef van bijna 2.500 panelleden van het Mobiliteitspanel Nederland (MPN). Dankzij het longitudinale karakter van dit panel hebben we bovendien de mogelijkheid om het huidige gedrag van respondenten te vergelijken met hun gedrag vóór de crisis.

Het onderzoek onder het MPN laat zien dat het grootste deel van de Nederlanders, 88 procent, momenteel de voorkeur geeft aan individueel vervoer, zoals de auto of fiets, boven het openbaar vervoer – zie figuur 1. We moeten wel bedenken dat de enquête is uitgevoerd in de periode dat de zeer dringende oproep werd gedaan om het ov te mijden en het alleen te gebruiken indien noodzakelijk. Deze oproep zal, samen met het minder goed anderhalve meter afstand kunnen houden van andere reizigers, bijdragen aan deze voorkeur voor individueel vervoer.

Figuur 1: Reacties op de stelling: ‘Ik maak op dit moment [eind maart/begin april] liever gebruik van individueel vervoer dan van openbaar vervoer.’ Een grote meerderheid van 88% was het daarmee eens.


De huidige sterke preferentie voor individuele vervoerwijzen is ook terug te zien in de attitude ten aanzien van de vervoerwijzen. Omdat de respondenten in het MPN al langer onderdeel uitmaken van het panel, kan het huidige oordeel van vervoerwijzen worden vergeleken met het oordeel dat deze groep mensen had vóór corona.
Wat betreft fietsen en lopen blijkt dat er niet veel is veranderd in het oordeel. Net als voor de coronacrisis is het overgrote deel van de mensen daar ook nu positief tot zeer positief over. Op de auto en het ov heeft corona wél flinke invloed. De panelleden zijn namelijk positiever geworden over de auto. Met name de groep mensen die ‘zeer positief’ is over de auto, is gegroeid. Voor ov is een tegengesteld effect waarneembaar. Het ov is altijd al het minst positief beoordeeld, maar tijdens onze enquête waren er bijna geen mensen meer met een positieve attitude over de trein en de bus/tram/metro. Zie verder figuur 2.

Figuur 2: Het oordeel (attitude) over de verschillende vervoerwijzen, vóór de coronacrisis en tijdens.



Blijvende effecten?
De vraag is in hoeverre deze veranderde attitudes blijvend zullen zijn. We hebben daarom ook gevraagd naar de verwachtingen van de panelleden over hun toekomstige gebruik van vervoerwijzen.

Die verwachtingen blijken opvallend genoeg veel minder extreem – zie figuur 3. Zo’n 80% van de mensen verwacht na de coronacrisis weer even vaak gebruik te maken van de auto en het ov als voor de coronacrisis. Weliswaar bestaat er een groep mensen die denkt deze vervoerwijzen minder te gaan gebruiken, maar daartegenover staat een groep die juist een toename in gebruik verwacht. Als het gebruik in de toekomst inderdaad niet veel verandert, is het goed mogelijk dat ook de attitudes weer terugkeren naar het oude niveau.

Een aanzienlijke groep respondenten meent in de toekomst wel vaker te kiezen voor fietsen en lopen. Dit geldt gemiddeld voor 20% van de respondenten. Voor 65-plusers ligt dit aandeel met 25% iets hoger. Mogelijk vloeit deze verwachting voort uit de vele ‘rondeverplaatsingen’ – rondje fietsen of lopen, hond uitlaten etc. – die momenteel worden gemaakt. Ervaring met deze (voor sommige mensen) nieuwe manier van vrijetijdactiviteit kan ertoe leiden dat men dit ook in de toekomst, na de coronacrisis, blijft doen.

Figuur 3: Verwachting gebruik vervoerwijzen na de coronacrisis, vergeleken met het gebruik voor de crisis.



Vliegen
Over vliegen is het huidige oordeel over het algemeen negatief: bijna 70% van de mensen kijkt momenteel negatief tegen vliegen aan. Omdat de attitude ten aanzien van vliegen nog niet eerder onderdeel was van het MPN, kunnen we in principe niet beoordelen of de attitude negatiever is dan voor de coronacrisis. Dat zou op zich wel logisch zijn: het feit dat vliegen momenteel niet mogelijk is en de angst op besmetting tijdens de vliegreis dan wel in het buitenland, zullen zeker meespelen. Ongeveer 20% van de mensen met vliegervaring verwacht na de coronacrisis minder te gaan vliegen dan voorheen. Leeftijd speelt hierbij een rol, aangezien dit percentage voor ouderen hoger ligt.

Tot slot
De toekomst moet uitwijzen in hoeverre de benoemde veranderingen in attitudes blijvend zijn en de verwachtingen van mensen over toekomstig gebruik van vervoerwijzen werkelijkheid worden. Daarbij geldt trouwens ook dat corona nog andere, meer indirecte effecten op de mobiliteit kan hebben. Een economische recessie bijvoorbeeld zorgt voor de auto normaliter voor een afname van de groei of een stabilisatie van de verkeersprestatie. Voor het ov zien we een dergelijk effect niet of nauwelijks.

Als het KiM houden we voorlopig de vinger aan de pols om meer inzicht te krijgen in de mate waarin het mobiliteitsgedrag van de Nederlander structureel zal veranderen. Voor juni en het najaar van 2020 hebben we al vervolgmetingen gepland met dezelfde groep respondenten. Daar komen we vast nog op terug in NM Magazine.

_____

De auteur
Mathijs de Haas is onderzoeker bij het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.