In een tijd waarin 9 op de 10 Nederlanders dagelijks gebruik maken van internet (CBS, 2015), rijzen steeds meer vragen over de impact die dit internetgebruik heeft op het ‘offline leven’. Het internet maakt het mogelijk om met veel minder begrenzingen dan voorheen activiteiten uit te voeren: we kunnen in de trein een film kijken, midden in de nacht producten bestellen en zonder naar de kroeg te hoeven toch nieuwe potentiële partners leren kennen. Wat betekent dit voor onze mobiliteit?
In dit artikel zoomen we in op twee activiteiten die belangrijke drivers zijn voor de mobiliteit: winkelen en het onderhouden van sociale contacten. Alleen al voor het winkelen maken Nederlanders gemiddeld 3,5 miljoen verplaatsingen per jaar. Als internet de manier waarop we deze activiteiten invullen verandert, zou dat ook impact kunnen hebben op mobiliteitspatronen.
Een eerste gedachte die vaak opkomt, is dat we dankzij internet veel activiteiten gewoon thuis of op kantoor kunnen doen, zonder dat we ergens ‘fysiek’ naartoe hoeven reizen. Neem winkelen: dankzij internet kun je vanuit je luie stoel producten vergelijken en bestellen en hoef je alleen nog naar je eigen voordeur te lopen om het product aan te nemen. Artikelen zoals vliegtickets en toegangskaarten worden zelfs in de digitale mailbox afgeleverd. Iets soortgelijks kan optreden bij het onderhouden van sociale contacten. Je hoeft niet meer naar de kroeg om een potentiële partner te leren kennen, en om ‘oog in oog’ te staan met vrienden in Australië of de Antillen hoef je geen vliegtuig te pakken, maar volstaat Skype.
Dit zogenaamde substitutie-effect is echter niet het enige effect dat het internet kan hebben op mobiliteit. Salomon (1986) en Mokhtarian (2002) onderscheiden in totaal vier typen mobiliteitseffecten van online activiteiten:
- Substitutie. De verplaatsingen die normaliter nodig zijn voor een activiteit, zijn nu niet meer strikt nodig. Het aantal verplaatsingen vermindert.
- Generatie. Internetgebruik veroorzaakt juist nieuwe verplaatsingen, bijvoorbeeld doordat mensen beter op de hoogte zijn van evenementen of winkelaanbod.
- Modificatie. Door internet maken mensen niet meer of minder, maar wel andere verplaatsingen.
- Neutraliteit. Het effect op de hoeveelheid of vorm van verplaatsingen is niet zichtbaar. Dat wil overigens niet zeggen dat er niets verandert, want zaken als beleving wijzigen mogelijk wel.
Merk op dat de effecten tegelijk kunnen optreden bij een bepaalde activiteit, dus bijvoorbeeld zowel substitutie als generatie.
Het Mobiliteitspanel Nederland
Als we weer even teruggaan naar specifiek de activiteiten winkelen en sociale contacten, welke (typen) effecten van internet kunnen we dan waarnemen? Om daar een onderbouwd antwoord op te kunnen geven, maken we gebruik van de data uit het eerste jaar van het Mobiliteitspanel Nederland (MPN).
Het MPN is een longitudinaal huishoudpanel dat het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid in 2013 is gestart, in samenwerking met Universiteit Twente en Goudappel Coffeng. Doel van het MPN, dat in ieder geval vier jaar zal lopen, is inzicht te krijgen in de factoren die een rol spelen bij veranderingen in verplaatsingsgedrag. Het gaat dan om veranderingen in leefomstandigheden, zoals verhuizen, kinderen krijgen of van baan veranderen, en mobiliteitsgerelateerde veranderingen, zoals het kopen van een nieuwe auto of meer of minder thuis gaan werken. Het MPN, met meer dan 7500 leden (0 jaar en ouder), omvat verschillende groepen Nederlanders, zoals jongeren, gezinnen met jonge kinderen en ouderen. Met de kennis en inzichten die we met het MPN opdoen, kunnen bijvoorbeeld beleidsmakers beter inspelen op mobiliteitsveranderingen. Dankzij de data zullen we ook beter in staat zijn om verkeers- en vervoersmodellen te maken.
Het belangrijkste onderdeel van het MPN is het mobiliteitsdagboekje. Elk jaar vullen alle leden van 12 jaar of ouder gedurende drie opeenvolgende dagen het dagboekje in: welke locaties hebben zij bezocht, wat hebben ze daar gedaan, hoe laat zijn ze aangekomen en vertrokken, en op welke wijze hebben ze zich tussen de verschillende locaties verplaatst? Om deze gegevens van context te voorzien worden er achtergrondgegevens van de MPN-leden verzameld. Per huishouden vult jaarlijks één persoon een huishoudvragenlijst in en verder vult iedereen in het huishouden van 12 jaar of ouder een persoonsvragenlijst in. In 2013 is in de persoonsvragenlijst een set vragen opgenomen die bedoeld is om de invloed van internetgebruik op mobiliteit in kaart te brengen. In 2015 worden deze vragen opnieuw afgenomen, om ook op individueel niveau gedragsveranderingen in de tijd te kunnen analyseren.
Iets meer dan 6000 personen – alle MPN-leden vanaf 12 jaar – hebben de algemene vragenlijst en een selectievraag over internetgebruik ingevuld. Vrijwel al deze respondenten gaven aan dat ze het internet ten minste één keer per kwartaal gebruiken voor activiteiten die te maken hebben met webwinkelen of het onderhouden van sociale contacten. De vervolgvragenlijsten over verschillende vormen van internetgebruik bestonden uit een combinatie van stellingen en open en gesloten vragen; respondenten werden random ingedeeld in een vragenlijst over een activiteit die zij minstens elk kwartaal zeiden te doen via het internet.
Offline activiteiten in het online strijdtoneel
Om bij effecten op mobiliteit uit te komen, hebben we eerst dieper gekeken naar de activiteiten zelf. Veranderen die door tussenkomst van het internet? Onze analyses laten zien dat het internet inderdaad een aantoonbare impact heeft op het aantal en de kwaliteit van onze sociale contacten, en dat ook winkelgedrag aan verandering onderhevig is.
Allereerst de sociale activiteiten. Door het gebruik van internet breiden mensen hun sociale netwerken uit: 31% van de respondenten geeft te kennen meer contacten te hebben door het internet. Dit zijn doorgaans contacten die bovenop hun bestaande, offline netwerk komen. Als we inzoomen op de mensen die sociale netwerksites gebruiken, tekent dit beeld zich nog sterker af: 56% van deze respondenten geeft aan dat hun sociale netwerk groeit door het gebruik van netwerksites en dat de nieuwe online contacten die ze daar opdoen naast bestaande offline contacten gaan bestaan. Bovendien geeft bijna een derde van de jongvolwassenen (18-30 jaar) aan, zijn of haar offline vrienden vaker in het echt te zien doordat ze ook contact met hen hebben via het internet; voor de andere leden is dit ongeveer een vijfde. Hiervoor kunnen meerdere verklaringen zijn. Mogelijk versterkt de laagdrempelige communicatie via internet de vriendschapsband, en willen mensen elkaar daardoor vaker zien. Ook is het eenvoudiger geworden om af te spreken (73% van de jongvolwassenen geeft dit aan), waardoor de ontmoeting zelf eenvoudiger tot stand komt. Eenzelfde aandeel antwoordt bovendien dat ze beter weten waar en wanneer iets leuks te doen is. Mogelijk is dit ook een stimulans om vaker een sociale activiteit te ondernemen.
En dan het webwinkelen: wat doet dat met het winkelen? Het aantal producten dat via internet besteld wordt, is nog altijd fors kleiner dan het aantal producten dat in fysieke winkels wordt gekocht: volgens Thuiswinkel.org vormen online aankopen in Nederland 11% van het totaal aantal (online en offline) aankopen. Het kijken en eventueel kiezen via internet (89%) is ook gebruikelijker dan het kopen (73%) of verkopen (43%) van producten via internet. De mate waarin het internet gebruikt wordt om producten te bekijken en te kiezen is dus geen goede graadmeter voor het aantal internetverkopen.
En hoe krijgen mensen het product in huis? Driekwart van de producten die respondenten via internet aanschaffen wordt bezorgd, 11% van de producten wordt gedownload, en 9% van de producten worden door de koper ergens opgehaald.
Effecten van webwinkelen en online contacten
De volgende stap waarnaar we hebben gekeken, is de mogelijke verandering in mobiliteitsgedrag. De analyses beschreven in dit artikel zijn gebaseerd op één jaar data, dus voorzichtigheid is op zijn plaats. De omschreven veranderingen zijn door de respondenten gerapporteerd, en waar deze gegevens nog niet beschikbaar waren hebben we geanalyseerd of er verschillen te zien zijn op basis van gerapporteerd gedrag en mobiliteitsgedrag in de dagboekjes. Later in 2015, wanneer we deze vragenlijst herhalen onder dezelfde panelleden, zullen we meer over de daadwerkelijke veranderingen kunnen zeggen.
Bij een aantal specifieke activiteiten, zoals internetdaten (zie kader) en online entertainment, is duidelijk te zien dat er substitutie optreedt. Meer dan een derde van de mensen (35%) die gebruik maken van online entertainment (online streamen van films, gaming, tv-on-demand) geeft aan daardoor minder vaak naar de bioscoop te gaan – dit zijn overigens vooral mannen. Naast deze duidelijke substitutie is ook een generatie-effect terug te vinden in de data. Zo is 13% van de respondenten het eens met de stelling dat ze langere ritten (met auto of openbaar vervoer) maken dan vroeger doordat ze via internet mensen hebben leren kennen die verder weg wonen. Voor iets meer dan 2% geldt zelfs dat ze meer vliegreizen maken dan voorheen, doordat ze mensen hebben leren kennen via internet die ver weg wonen. Hoewel het om een kleine groep gaat, is het een relevant signaal dat online sociale netwerken ook voor verdere reizen kunnen zorgen.
Ook bij winkelen zien we meerdere effecten. Voor de producten die thuis of zelfs digitaal worden afgeleverd hoeft de ontvanger zich niet te verplaatsen. Op dit gedeelte in de keten vindt dus substitutie plaats voor de personenmobiliteit. Daar staat tegenover dat sommige mensen vóór de daadwerkelijke aankoop juist naar een winkel reizen om producten te vergelijken en dit zou de omvang van het substitutie-effect kunnen verminderen. Ook bij de aankoop van met name tweedehands producten reizen mensen juist verder dan ze normaal zouden doen (regelmatig reizen ze hiervoor meer dan 100 kilometer). Met andere woorden, dit genereert verplaatsingen. In antwoord op de stellingen geeft bijna twee derde van de respondenten aan dat hun fysieke winkelgedrag en de hiermee samenhangende mobiliteit inderdaad is veranderd door winkelen via internet. Zo geeft ruim 30% aan tegenwoordig minder vaak voor winkelen te reizen, terwijl 11% zegt dat juist vaker te doen; 4% winkelt over het algemeen nu dichterbij huis, terwijl 14% juist langere afstanden is gaan afleggen. Voor mannen lijkt de totale winkelmobiliteit door frequenter webwinkelen te stijgen, terwijl buiten stedelijke gebieden de persoonlijke winkelmobiliteit door webwinkelen daalt. De frequentie waarmee mensen webwinkelen blijkt overigens de verschillen tussen mensen in winkelgedrag (frequentie en reisafstand) niet erg goed te kunnen verklaren.
Conclusie
Uit onze resultaten blijkt dat het internet niet alleen afremmende effecten heeft op onze mobiliteit, maar zeker ook stimulerende. Zo reizen sommige mensen minder vaak naar een winkel omdat ze kunnen vergelijken op het internet, maar we zien ook dat anderen meer reizen omdat hun nieuwe online vrienden verder weg wonen. De vraag is natuurlijk op welke manier deze trends zich doorzetten en hoe zich dit vertaalt in effecten op de totale mobiliteit. De komende jaren zal het Mobiliteitspanel Nederland daar duidelijkheid over moeten geven.
Op 30 maart 2015 won het Mobiliteitspanel Nederland ‘Het Gouden RAI Wiel’. Deze jaarlijkse mobiliteitsprijs van RAI Vereniging is voor personen, instellingen of initiatieven die zich onderscheiden op het gebied van verkeer en vervoer.
Internetdaten
Een vrij specifieke vorm van het ontmoeten van mensen via internet is het internetdaten. Het aandeel respondenten uit het MPN dat aangeeft te internetdaten is slechts 1,1%, maar bijna de helft van hen (48%) ontmoet daardoor wel méér mensen face-to-face. Met andere woorden, internetdaten breidt hun actieve sociale netwerk uit. Dit suggereert een generatie-effect, maar tegelijkertijd zien we bij anderen juist een duidelijk substitutie-effect. 18% van de internetdaters uit het MPN antwoordt bijvoorbeeld dat ze minder de deur uit gaan door internetdaten, omdat ze van achter de computer nieuwe contacten kunnen leggen en daarvoor niet naar een kroeg of andere sociale ontmoetingsplaats hoeven te gaan.
____
De auteurs
Dr. Nina Schaap en dr. ir. Sascha Hoogendoorn-Lanser zijn respectievelijk wetenschappelijk medewerker en senior wetenschappelijk medewerker bij het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.